
Jurisprudentie
BB0475
Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-07-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3101 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3101 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/3101 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 maart 2005, 03/2918, 03/3214 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr.drs. A.H.J. de Kort, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2007. Namens appellant is verschenen mr. P.L.T. Roks, kantoorgenoot van mr. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.A. Soer.
II. OVERWEGINGEN
Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voorzover deze betrekking heeft op het geschil over de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
Bij besluit van 2 april 2002 heeft het Uwv (onder meer) de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de WAO, welke met ingang van 1 januari 2002 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, met ingang van 1 juni 2002 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 17 september 2003 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 april 2002 gegrond verklaard met dien verstande dat de herziening is geƫffectueerd met ingang van 3 juni 2002.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op de juiste wijze heeft berekend en met ingang van 3 juni 2002 terecht heeft vastgesteld op 15 tot 25%.
De gemachtigde van appellant heeft ter zitting van de Raad verklaard dat hij zijn grief betreffende het door het Uwv aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde maatmanloon niet langer handhaaft en dat het geschil zich toespitst op de medische beoordeling.
Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd, overweegt de Raad dat met de uitspraak van deze Raad van 30 maart 2005 (03/3146 WAO) is komen vast te staan dat met indeling per 1 januari 2002 in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum niet is onderschat. In die uitspraak is de Raad, gelet op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts, evenmin als de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het Uwv van verdergaande medische beperkingen had moeten uitgaan. De Raad oordeelde tevens dat de aan appellant voorgehouden functies als passend konden worden aangemerkt.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 4 september 2003 op basis van dossierstudie, hoorzitting en eigen onderzoek van appellant geconcludeerd dat er geen nieuwe gegevens of gezichtspunten naar voren zijn gekomen met betrekking tot de medische situatie / belastbaarheid van appellant per datum in geding ten opzichte van de situatie per
1 januari 2002. De door appellant gestelde toename van klachten is pas ruim na de datum in geding opgetreden, nog los van het feit dat deze toename niet geobjectiveerd kon worden. De bezwaarverzekeringsarts zag geen aanleiding de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. De Raad verenigt zich met deze conclusie, nu appellant ook in hoger beroep zijn stelling dat zijn klachten aan de linkerelleboog en de linkerknie sedert 1 januari 2002 zijn toegenomen niet met een verklaring van een arts of anderszins met medische gegevens heeft onderbouwd. De Raad ziet dan ook geen aanleiding gevolg te geven aan het verzoek van appellant een onafhankelijke medisch deskundige te raadplegen. Het hoger beroep treft geen doel.
De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C. Bruning en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Gunter.